Bruckner en Liszt: twee tijdgenoten maar totaal verschillend

Twee componisten uit een gelijk tijdvak, Anton Bruckner (1824-1896) en Franz Liszt (1811-1886) maar oh zo verschillend in karakter, temperament en muzikale productiviteit: wat is hun nalatenschap, waarom zijn ze zo van belang, of misschien wel: waarom wellicht ook niet? In ieder geval vormt deze 19e eeuw de grondslag voor onze huidige maatschappij, variërend van de verhoudingen tussen man-vrouw-kind, de opkomst van de moderne wetenschap en van de burger als maatschappelijk relevante groep tot aan het installeren van wet- en regelgeving, waaronder onze grondwet. En daarmee ook onze beleving van de schone kunsten. Een essentieel tijdsgewricht derhalve, waarbij opvalt dat onze huidige strubbelingen ook te duiden vallen als een poging tot afsluiten van deze zo belangrijke periode.

 

Algemeen beeld

Waar Liszt vooral wordt geduid als organisator van het concertleven (samen met schoonzoon Richard Wagner) en als virtuoos pianist vooral als fakkeldrager wordt gezien van de virtuositeit van duivelskunstenaar en violist Niccolò Paganini, daar wordt Bruckner standaard in een hogere categorie ingedeeld. Met name zijn muzikaal conservatieve en religieuze aanpak in zijn composities, of het nu kerkmuziek was of zijn symfonieën, heeft hem op het voetstuk van ‘absolute muziek’ geplaatst. Dit is een term die vooral in de na-oorlogse muziekwetenschap werd uitgedragen en door het concertpubliek overgenomen. Dit heeft er echter ook voor gezorgd dat er een algemeen beeld is gegroeid dat klassieke muziek iets is waar je vooral verstand van moet hebben, waarvoor je kennis moet hebben van Theodor Adorno en andere filosofen en wetenschappers. Dat juist deze houding sinds de opkomst van de rock ’n’ roll heeft geleid tot een vrij algemene afkeer van klassieke muziek wordt ook nu nog te weinig ingezien. Dat je deze muziek kunt beleven, over je heen laten spoelen, er in verdrinken om na afloop je verwonderd af te vragen wat je nu toch is overkomen, dat begint pas langzaam door te dringen.

 

Eindelijk op eigen kracht

Anton Bruckner was een obsessieve bouwer van kathedralen, muzikale en grimmige kathedralen. Sommige van zijn symfonieën duren langer dan een uur – heel iets anders dan een three-minute hit wonder uit de rock ’n’ roll – en vergen zitvlees van de toehoorder. Veel van deze symfonieën herschreef hij, soms wel tot drie maal toe. Uit onzekerheid of vanwege veel kritiek die meestal voortkwam uit onbegrip. Maar altijd was achter de noten Bruckner’s achtergrond te horen: onderwijzer en organist van onder meer de dom in Linz, in het intens conservatief-katholieke Oberösterreich waar ontzag voor het Hogere met de paplepel naar binnen ging maar waar ook de bisschoppen notoire onruststokers bleken. De zevende symfonie waaraan Bruckner schreef sinds 1882, ging in 1884 in première, op 30 december onder leiding van Arthur Nikisch met het Gewandhausorchester te Leipzig.

 

Bruckner’s handschrift, de openingsmaten van het tweede deel: Adagio – sehr feierlich und sehr langsam

 

 

 

 

 

Instant succes. Bruckner, inmiddels 60 jaar, had eindelijk kans gezien onder de beroemdheid van Johannes Brahms, die als een deken over de carrière van Bruckner lag uitgespreid, uit te komen en op eigen kracht publiek, musici en critici in vervoering te brengen zónder steeds weer die vergelijking met Brahms. En ook nog eens een symfonie die géén eindeloze herzieningen nodig had. De opbrengst van dit concert werd besteed aan een monument voor de het jaar daarvoor overleden Richard Wagner waar Bruckner een groot bewonderaar van was zonder overigens een navolger te zijn. Van Wagner stonden die avond scènes uit Die Götterdämmerung op het programma én drie werken van Franz Liszt: Les Préludes, de Réminicenses de Don Juan en een bewerking van Schubert’s Wanderer Phantasie. Het publiek was enthousiast, de critici zoals gebruikelijk verdeeld. Een uitgever voor deze symfonie was echter niet te vinden terwijl Leipzig in die tijd toch hét muziekuitgeversbolwerk van Europa was.

 

 

 

 

 

 

 

 

Franz Liszt (links) en Anton Bruckner (rechts). Beider muziek werd uitgevoerd tijdens de première van Bruckner’s 7e Symfonie.

 

Fenomenaal pianist

Franz Liszt wordt tot op de dag van vandaag meer beschouwd als een fenomenaal pianist dan als componist. Toch zijn vooral zijn latere composities buitengewoon en ongedacht modern, zeker voor zijn tijd. De moeilijkheidsgraad van de pianowerken van Liszt is makkelijk uit te leggen: hij beschikte over zeer grote handen met erg lange, lenige vingers. Een pianist die deze fysieke voordelen niet heeft loopt onverbiddelijk vast in de gecompliceerde techniek en het grote bereik dat nodig is op de toetsen.Tot nog maar een jaar of twintig geleden werd de muziek van Liszt, samen met die van bijvoorbeeld Ravel of een De Falla, vanwege de folkloristische elementen in de programmering weggestopt op de zondagmiddag. Waarbij voor het gemak dan maar werd ‘vergeten’ dat Brahms zijn carrière niet als symfonicus begon maar als kundig orkestrator van Boheemse en Hongaarse volksmelodieën. Ook dat was lang het gevolg van het benoemen van ‘absolute muziek’: etnische uitgangspunten beschouwen als niet ter zake. En in de tweede helft van de 19e eeuw, door de opkomst van het nationalisme was etniciteit hiervan de tegenpool.

 

Toch een overeenkomst

Liszt begon zijn werk aan het 2e Pianoconcert in A in 1839. Hij voltooide het pas in 1861 in een vierde revisie hoewel het in 1857 al in première was gegaan in Weimar met Hans von Bronsart achter de concertvleugel en Liszt zelf als dirigent. Het is een typisch hoog-romantisch werk waarbij de virtuoze pianopartij en het orkest in de compositie zijn geïntegreerd – in het manuscript noemde Liszt het werk een Concerto Symphonique. In de solopartij horen we donderende éénstemmige chromatiek die regelrecht ontleend lijkt te zijn aan de manier van spelen van een Hongaars cimbalom. De pianistiek vereiste in die tijd ook chromatische toonladders in tertsen waarmee Liszt ook flink rondstrooide. Muzikale thema’s ontwikkelen zich zoals in een grootschalige symfonische constructie en worden in veel gedaanten herhaald door de gehele compositie.

Waar Bruckner en Liszt wél overeen kwamen was met hun soms duistere thematiek, koketterend met de dood en dodenmissen. Maar dan wel vanuit hun verschillende achtergrond: Liszt als romantisch erfgenaam van Paganini en Bruckner als kind van katholiek Oberösterreich.

 

Programmatoelichting voor concerten op 19 en 20 mei 2023, Amsterdam (Concertgebouw) en Groningen (Oosterpoort).  Noord Nederlands Orkest  o.l.v. Eivind Gullberg Jensen en Bertrand Chamayou – piano.

Foto: Buste Anton Bruckner in het Donaupark, Linz

Luister naar de interpretatie van Eugen Jochum en de Staatskapelle Dresden in Bruckner’s 7e Symfonie. Voor het 2e Pianoconcert van Liszt: Krystian Zimerman, Boston Symphony Orchestra en Seiji Ozawa

© april 2023 Willem Jan Keizer

Please follow and like us:
Pin Share
Back to Top