Balletmuziek en suites uit balletmuziek: wanneer groot, wanneer kleinrecht

Bij opera is groot recht nog een redelijk helder verhaal. Zo niet bij dans en ballet

In het auteursrecht, wanneer zich dat voordoet op het gebied van muziektheater, dans en ballet, bestaan grote onduidelijkheden. Dit geldt voor gebruikers van dit repertoire net zo goed als voor de uitgever en vertegenwoordiger van diens rechten, als ook voor juristen die zich dagelijks met het Intellectueel Eigendomsrecht bezig houden. Dit is mede te wijten aan de wetgever die onduidelijkheden, onbekendheid met de precieze definities van én binnen het theatrale repertoire alsmede een gebrek aan concrete belangstelling paart aan een zeer gebrekkige al bestaande wet- en regelgeving. Dit leidt in de auteursrechtelijke beoordeling en afhandeling tot complete willekeur waar het ballet en dans aangaat. Bij opera is het een duidelijker verhaal, daar is tenminste nog enige jurisprudentie over te vinden. Bij dans en ballet zullen we het moeten doen met inzicht in het repertoire, de ontstaansgeschiedenis ervan en het gebruik van deze muziek in de praktijk. In dit artikel worden enige zaken tegenover elkaar gezet om de dilemma’s te schetsen.

Nog in 1881 meende de wetgever dat ’onder dramatisch-muzikale werken zijn te verstaan opera’s, oratoria, requiems. Deze kunnen oorspronkelijk voor het tooneel of voor de concertzaal geschreven zijn’. Waar deze wetgever zich op heeft gebaseerd is nauwelijks te achterhalen maar met de huidige kennis van het repertoire kunnen we wel vaststellen dat de praktijk hier werd ingehaald door wensdenken. Bij oratoria kunnen we nog hier en daar achter de oren krabben daar deze ooit, in de vroege middeleeuwen en in een toenmalige muzikale vormgeving wel degelijk als muzikaal toneelstuk werden opgevoerd. Maar in de ontwikkelingsgang hiervan moeten we vaststellen dat de integratie van tekst, muziek en handeling hier achterwege is gebleven – enkele uitzonderingen daargelaten (1). Een componist als George Frederick Handel zaaide met genoegen tweespalt over het verschil tussen oratoria en opera omdat deze muzikale stijl nu eenmaal zijn broodwinning was. In Italië, waar hij enige tijd werkte was opera de norm. Terug in Londen vond de plaatselijke clerus dit onwenselijk. Handel schreef echter gewoon door en hernoemde zijn opera tot oratorium. Violà, u mag het ermee doen. Tot op de dag van vandaag is dit een splijtzwam in de klassieke vormleer. Maar een muziekstuk voor puur liturgisch gebruik zoals een requiem (2) als een muzikaal-dramatisch werk aanmerken is nonsens. Waarom een Requiem wél en een Stabat mater níet? Of we moeten aannemen dat de wetgever in zijn tijd kennis had genomen van Verdi’s Messa da Requiem van 1874, een bijna-opera op de liturgie van een dodenmis. Ook al heeft de wetgever dit nooit de facto herroepen, bij herzieningen van de wet werd dit gegeven gewoon weggelaten. We zijn inmiddels ruim 150 jaar verder in de tijd en in voortschrijdend juridisch inzicht, met een dito ontwikkeling in muziekbeschouwing en uitvoering ervan.

 

Muzikale vormen

In de Auteurswet 1912 wordt een helder onderscheid gemaakt tussen de verschillende muzikale vormen die alle betrekking hebben op de diverse benaderingen van het daaraan te ontlenen auteursrecht waar het gaat om uit- en opvoeringen in de concert- en theaterzaal en eventuele uitzending via radio of tv. Naar analogie worden nieuwe media als internet en streaming gezien als radio-uitzendingen.

De te onderscheiden werken zijn (art. 10 Aw1912):

  • Dramatisch-muzikale werken
  • Choreografische werken en pantomimes
  • Muziekwerken met of zonder woorden

Onder dramatisch-muzikale werken wordt verstaan: opera, operette, musical en eventueel oratorium waarbij een duidelijke vervlechting is ontstaan tussen tekst, muziek en handeling (uitbeelding). Deze drie elementen zijn een vast ingrediënt voor het bepalen van het groot recht van het betreffende werk en zijn voorgeschreven in of blijken uit de partituur. Het ontbreken van één van deze elementen (vooral de handeling) ondergraaft de groot recht status van dat werk.

Choreografische werken en pantomimes worden onder één noemer gebracht omdat het uitgangspunt eensluidend is: er wordt gedanst via een vastgelegde choreografie dan wel zwijgend uitgebeeld (geacteerd) op gecomponeerde muziek. Dit betreft een integratie van twee elementen: muziek en beweging daarop. De muziek is leidend, zonder muziek geen dans. Bij pantomimes (3) is dit principe omgekeerd: het verhaal wordt zwijgend uitgebeeld, de muziek wordt daaronder gezet.

Muziekwerken met of zonder woorden (4) draait om al het overige repertoire waarbij uitbeelding niet op een in de partituur dan wel de tekst voorgeschreven wijze plaatsvindt. Daaronder vallen cantates, oratoria (op dit punt spreekt Deuss, Groot en klein recht zichzelf tegen; in de voetnoten een aantal voorbeelden van grensgevallen in muziektheater om de complexiteit van de materie te duiden) en muziekwerken waarbij een geheel of gedeeltelijke liturgie op muziek is gezet zoals een losstaand Requiem, een Dies irae, Stabat mater enzovoorts.  Dit valt – tenzij er alsnog een choreografie dan wel regie op los is gelaten – altijd onder klein recht.

De muzikale vorm van een werk (liever deze term dan genre; dit is vooral een vinding van de muziekindustrie om muziek beter te kunnen vermarkten en duidt dus op iets geheel anders) is dus cruciaal is om te bepalen wat de auteursrechtelijke status ervan zal zijn. Het blijkt echter dat in de schaarse wet- en regelgeving dit element niet besproken wordt. Men mag van een jurist niet verwachten dat hij gedetailleerde kennis heeft van de muzikale vorm al lijkt het erop dat de harde scheidslijn tussen muziek en juridische zaken wat aan het vervagen is. Het is wel zo dat er eerst het muziekwerk is en daarná pas de juridische afweging binnen het kader van de auteurswetgeving. Daarom is het soms zo lastig om een al bestaand werk te toetsen aan de huidige wet- en regelgeving.

In tegenstelling tot opera, is muziek voor balletten in principe pas groot recht als er daadwerkelijk een choreografie op wordt gemaakt die bovendien wordt vastgelegd. Ook als een werk in première is gegaan in een geënsceneerde vorm is dit in principe aan te merken als een groot recht werk. Bij opera geldt nadrukkelijk: er is sprake van groot recht indien er een samenhang is ontstaan tijdens het compositieproces tussen tekst (libretto), muziek en handeling. Bovendien staan er vaak een (eenheid van) tijd, plaats en handeling in de partituur voorgeschreven – het mooiste voorbeeld bij opera’s van bijvoorbeeld Bellini, Verdi en Puccini, uit de periode van het belcanto tot aan het verisme. Ook de opera’s van Wagner laten dit principe zien. Op (ballet)muziek wordt gedanst: eerst is er de muziek, daarna pas de choreografie en niet andersom. Complicerende factor: bij ballet ontbreekt een tekst, een libretto. Wél is er de uitbeeldende handeling die tot groot recht kan leiden.

 

Van klein naar groot recht

Regelmatig wordt er muziek – vaak klein recht werken – bijeengezocht om daarop een choreografie te maken. Zo ontstaat er een nieuw verhaal (lees ook de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam inzake Mamma Mia!), een nieuw werk. Als deze muziek via radio of streamingsplatforms binnen deze nieuwe verhaalscontext wordt uitgezonden is er daadwerkelijk sprake van groot recht, ook al zijn de individuele werken dat niet.

Soms wordt balletmuziek, geschreven voor het theater, geschikt bevonden als filmmuziek, denk aan La Strada van Nino Rota. Van groot recht naar synchronisatie recht. En uit deze muziek wordt dan weer een orkestsuite geselecteerd, bedoeld voor de concertzaal: de orkestsuite La Strada: klein recht.

Er is nog een (ongeschreven) regel die wij hanteren wanneer het gaat om een willekeurig samen te stellen deel uit een beschermd groot recht werk. Hierbij conformeren we ons, bij gebrek aan eigen regelgeving, aan de Engelse PRS (Performing Rights Society). Is de tijdsduur van de selectie minder dan 25’, dan geldt er geen groot recht, daarboven geldt wel dat er groot recht op de selectie rust. Om daar helderheid in te scheppen is er voor wat betreft musicals een eenvoudige regel van kracht: er mogen 4 tot 5 individuele songs uit één musical worden geprogrammeerd voor een concert, er van uitgaande dat de tijdsduur van deze songs vrijwel altijd beneden de 5’ zal vallen. Om deze reden zijn er twee vocale suites samengesteld uit Bernstein’s West Side Story, naast de Symphonic Dances die een volledig orkestrale, klein recht weergave vormt van een selectie uit deze West Side Story, bedoeld voor de concertzaal. De regels omtrent de uitvoering hiervan wisselen nog al eens, mede omdat de rechthebbenden zich laten vertegenwoordigen door juristen die wel de kleine letters kennen maar niet de muziekpraktijk.

Integrale balletmuziek zonder verdere choreografie is in principe in de concertzaal een klein recht werk. Idem voor uitzending op tv. Maar uitzending op radio maakt het onmogelijk om te kunnen constateren of er wel of niet wordt gedanst. Daarom valt dit dan wél onder groot recht. Maar samen gestelde suites (hetzij gemaakt door de componist zelf, hetzij met autorisatie uitgegeven voor concertgebruik) vallen niet onder groot recht, ook niet bij radio uitzending. Deze werken zijn immers uitdrukkelijk herschreven als concertwerk en niet als balletmuziek.

 

L’Oiseau de Feu. De tsarevitsj grijpt een magische veer. Ivan Bilbin (1899)

Concrete voorbeelden

Zo werkt het ook bij Aaron Copland.

  • Billy the Kid; Ballet in one act (1938 – 35’) – groot recht
  • Billy the Kid: Suite for Orchestra (1942 – 24’) – klein recht
  • Rodeo: Ballet in one act (1942 – 24’)
  • Rodeo: Four Dance Episodes (1942 – 18’) klein recht
  • Rodeo: Buckaroo Holiday; Corral Nocturne; Saturday Night Waltz; Hoedown (Four Dance Episodes) zijn individueel als orkestset te koop waarmee alle rechten die samenvallen met materiaalhuur komen te vervallen

 

Bij Strawinsky, L’ Histoire du Soldat (5) is er altijd verwarring over de totale tijdsduur. Hier komen libretto, choreografie en regie samen in één kort werk. De samenhang tussen tekst, muziek en handeling blijft hier echter het uitgangspunt van deze compositie: groot recht. Wel is er een suite voor trio samengesteld: klein recht én een suite uit het origineel waarbij alléén de muziek klinkt de de overige elementen doelbewust worden weggelaten: een concertwerk is ontstaan. Toch blijft dit een discussie-geval vanwege de verregaande integratie van alle artistieke elementen.

Als voorbeeld één van de bekendste en populairste balletten van Igor Strawinsky:

  • L’Oiseau de Feu. Ballet in 4 Szenen (Krit. Ed. Herbert Schneider) (1909/10 – 45’) – groot recht
  • L’Oiseau de Feu. Suite 1911 (35’) – concertsuite voor orkest – klein recht
  • L’Oiseau de Feu. Suite pour Orchestre 1919 (20’) – concertsuite – klein recht
  • L’Oiseau de Feu. Balletsuite (1945 – 28’) – wereldpremière 24-10-1945, Metropolitan Opera House New York (dir.: Horenstein; chor: Bolm; decor: Chagall) – groot recht

Bij Sergei Prokofjeff’s (6) Romeo et Juliette geldt: het gehele ballet is groot recht bij balletuitvoeringen en radio uitzending. De vele suites (3 stuks direct uit het ballet geplukt – individueel gespeeld niet, maar achter elkaar gezet vormen ze een dwarsdoorsnede van het gehele werk, dus dan weer wel –  anderen door derden samengesteld) in principe niet. Een uittreksel door een dirigent zelf samengesteld uit de balletmuziek (dit gebeurt nog al eens!): beneden 25’ geen groot recht, daarboven wel. Ondanks het feit dat we de uitgangspunten van de PRS hebben overgenomen is dit echter niet afgedekt door enige Nederlandse regelgeving. Discussie blijft hierdoor bestaan..

Uitzonderingen zijn er altijd. Werken die de 25’ niet halen – La Création du Monde van Milhaud, 17’ – is altijd groot recht bij uitzending. Ballet de Blaise Cendrars is de subtitel dus geen twijfel mogelijk. Eén of meerdere delen hieruit (zo dit al kan, dit is een doorgecomponeerd werk) vallen binnen de 25’-regel van de PRS, klein recht dus.

Een andere uitzondering: De Houten Prins en Hertog Blauwbaard’s Burcht van Béla Bartók. Omdat de choreografische handelingen in de partituur zijn voorgeschreven is uitvoering dan wel uitzending van alleen de muziek hoe dan ook groot recht. Een suite hieruit samenstellen is niet toegestaan – kan muziektechnisch ook niet. Inmiddels is de schrijver van de enscenering, Béla Balázs in 1949 overleden; DP per 1-1-2020 dus. De Wonderbaarlijke Mandarijn (libretto Melchior Lengyel, 1880-1974) kent eveneens een geïntegreerde verhaallijn en is daarmee groot recht, óók de suite bij radio uitzending want daar ontbreekt slechts het koordeel.

 

Grensgevallen

Wat veelvuldig voorkomt is dat er een choreografie wordt gemaakt op muziek die nooit geschreven werd om op te dansen maar zich daar wél goed voor leent. Een bekend voorbeeld is de choreografie die Jiri Kilian maakte op de Sinfonietta voor orkest van Leos Janaçek voor het Nederlands Dans Theater NDT. Maar er wordt soms ook gedanst op onwaarschijnlijke muziek zoals die van Arvo Pârt. In die gevallen is een uitvoering in het theater in principe groot recht tenzij de componist langer dan 70 jaar daaraan voorafgaand overleed en het werk dus publiek domein is: een klein recht werk in een groot recht situatie. Uitzending via de radio van deze muziek is geen groot recht, tenzij de muziek in de context van de choreografie wordt uitgezonden. Maar dan nog zal dit een punt van discussie blijven omdat een duidelijke juridische omkadering ontbreekt.

 

Dans als muzikale vorm

Wat te doen met de vele dansen die in de loop van de geschiedenis werden geschreven? De Franse Suite van J.S. Bach (in bijvoorbeeld een recente kritische uitgave), de tango’s van Astor Piazzolla, Ravel’s Bolero? Deze muziek werd gecomponeerd op grond van de muzikale vorm – een dans – maar niet bedoeld voor een vaste choreografie. Bij Piazzolla is Maria de Buenos Aires een zogenoemde tango-opera, muziektheater waar voornamelijk tango’s in zijn verwerkt: groot recht! Zijn losse tangos evenwel niet, ook al kun je er een dansje op wagen. Het draait om de choreografie, een extra artistieke laag door een choreograaf die wordt aangebracht, niet om een spontane behoefte om te dansen op muziek. En de Boléro van Ravel, daar wordt in Frankrijk van aangenomen dat dit nog beschermd is vanwege de vermelding van danseres/choreografe Ida Rubinstein. Toch klopt dit niet. Rubinstein was weliswaar de opdrachtgever en de danseres bij de wereldpremière maar ze was géén co-auteur van dit werk. In de partituur staan géén choreografische aanwijzingen; een vastgelegde choreografie van haar hand is evenmin bekend dus in principe is dit anno nu een klein recht werk óók als er op wordt gedanst (mooi voorbeeld is de slotscène van Les Uns et les Autres, een film van Claude Lelouch: een uitzinnige choreografie van Maurice Béjart op de Boléro, in tegenstelling tot nu toen nog wél beschermd).

Resumerend: een compleet balletwerk van een componist of co-auteur die nog niet onder het publieke domein valt is bij uitzending op radio áltijd groot recht; een direct hieruit samengestelde suite óók – bedoeld wordt een dwarsdoorsnede waarbij de originele balletmuziek de basis vormt en het verhaal intact laat – maar enkele individuele delen níet, mits korter dan 25’ (de PRS-regel). Een orkestsuite die door de componist dan wel een geautoriseerd arrangeur werd samengesteld speciaal voor de concertzaal – doorgaans genaamd Suite de Concert, Concertsuite, Symphonic Suite, Suite symphonique – is géén groot recht, niet in de zaal noch op de radio, ook al duurt deze langer dan 25’. De intentie om op te dansen dan wel de samenwerking met een choreograaf is daarbij geheel afwezig. Speel je echter alle drie de suites uit Roméo et Juliette van Prokofjeff, rechtstreeks uit de originele partituur onttrokken, dan is dat langer dan 25’ en dus weer wél groot recht bij radiouitzending of streaming.

 

 

Voetnoten

1 Arthur Honegger’s oratoria Le Roi David (vrijwel zeker groot recht), Jeanne D’Arc au Bûcher (waarschijnlijk groot recht) en La Danse des Morts (waarschijnlijk géén groot recht). De opdracht voorLe Roi Davidgold als incidentele muziek bij het gelijknamige theaterstuk van René Morax. De wereldpremière hiervan, in het Zwitserse Mézières in 1921 maakte duidelijk dat theaterstuk en muziek waren geïntegreerd. In de partituur daarentegen komen géén aanwijzingen voor regie dan wel handeling voor. Honegger balanceert hier nadrukkelijk op de grens tussen muziek en muziektheater. Voor uitzending op radio en streaming is dit absoluut goed voor veel discussie

2 Een lithurgische dodenmis; onder de noemer van missa pro defunctis – mis voor de overledenen – blijkt er in de praktijk géén twijfel te zijn over groot recht, in dit geval dus nooit

3 Pantomime is een vorm van visueel theater. De acteurs beelden een situatie of verhaal uit met gebaren, mimiek en lichaamstaal. Mime wordt gebruikt om emoties uit te uitdrukken, handelingen uit te beelden en personages te karakteriseren. Conventionele gebaren nemen hierbij de plaats van woorden in

4 Een listig geval van wel of geen groot recht betreft Benjamin Britten’s Phaedra; dramatic cantata for mezzo-soprano and small orchestra. Qua muzikale opzet volledig ingericht als een cantate compleet met een proloog en recitatieven. Op de plaats waar anders aria’s zouden zijn gecomponeerd vinden we hier aanduidingen als Presto en Adagio. De tekst werd afgeleid van het toneelstuk Phaedra van Jean Racine, waarmee de subtitel dramatic cantata is verklaard. Deze subtitel zet menigeen op het verkeerde been. Er is bij bestudering van de partituur geen sprake van enige voorgeschreven handeling, noch in de tekst, noch in de muziek, noch in het voorwoord van de partituur. Enige vorm van regie blijft achterwege. Dus ondanks de subtitel tóch klein recht

5 L’Histoire du Soldat. Lue, joué et dansé. En deux parties Dit is een complete mengvorm. Hier wordt geacteerd, het verhaal (op tekst van Ramuz) voorgelezen en gedanst. De verwarring over de tijdsduur van dit werk ligt hem in het verschil tussen de muziek zelf en de invulling van de teksten, dans en het acteren. In strikte zin alléén de muziek betekent tevens de suite eruit. Maar kun je de muziek los zien van het geheel?

6 Peter en de Wolf is een Symfonisch Sprookje voor Verteller en Orkest. De instrumenten in het orkest beelden de dieren uit, géén geïntegreerde handeling door de verteller dus ook géén groot recht. Wel lijkt er een mogelijkheid om dit uit te voeren als een pantomime maar dat vindt geen basis in het voorwoord van de partituur

© november, december 2023 Willem Jan Keizer / Muziconnect

 

 

Geraadpleegde literatuur

Deuss, mr. drs. L.J. Groot en klein recht. Muziekauteursrecht: individueel of collectief beheer. (2007, Walburg Pers, Zutphen. ISBN 978.90.5730.487.3)

Disselkoen, Dick (red.) Opera. Twaalf opera’s als spiegels van hun tijd. (1993, Uitgeverij SUN, Nijmegen ISBN 90.6168.400.5)

Frequin, Michel Auteursrechtengids voor de Nederlandse praktijk (2021, Boom Juridisch ’s-Gravenhage, ISBN 978.94.6290,963.2)

Grout, Donald J.; Palisca, Claude V. A History of Western Music (1996 5th Edition, W.W. Norton & Company London, New York ISBN 0.393.96904.5)

Holden, Amanda (ed.) The New Penguin Opera Guide (2001, Penguin Books Ltd. LondonISBN 0.140.29312.4)

Keller, mr. G, Kruseman, Philip (red.) Geïllustreerd Muzieklexicon (1932, J. Philip Kruseman Uitgever, ’s-Gravenhage)

Knock, Bindu de The All-round Musician. How to create a sustainable career in the music business. (2021 Cross Link Legal, Amsterdam ISBN 978.90.903515.5.1)

Maes, Francis Geschiedenis van de Russische Muziek. Van Kamarinskaja tot Babi Jar. (1996, Uitgeverij SUN Nijmegen ISBN 90.6168.461.7)

Machlis, Joseph Introduction to Contemporary Music (1980-1982 J.M. Dent & Sons Ltd., W.W. Norton & Company London ISBN 0.460.04507.5)

Pahlen, Kurt Oper der Welt (1992, Gondrom Verlag GmbH & Co. KG, Bindlach ISBN 3.8812.0972.8)

Riemens, Leo Groot Opera Boek (1993, Uitgeverij Uniepers b.v., Abcoude ISBN90.6825.119.8)

 

Auteurswet 1912, geldend van 7-6-2022 t/m heden

Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september […] op 14 juli 1967 en te Parijs op 24 juli 1971, Parijs 24-7-1971. Geldend van 1986 t/m heden

Keizer, W.J. i.s.m. De Nationale Opera. Een handleiding (soort van) bij groot-recht producties en compositie opdrachten (2022, DNO Amsterdam/W.J. Keizer)

Rechtbank Amsterdam 06-07-2005. Uitspraak 268401 / H 03.1625 Muziekauteursrecht: groot recht / klein recht inzake Mamma Mia! Littlestar Services Ltd. vs Wigt Productions b.v.

Studiecommissie Groot Recht / Klein Recht (1993, Vereniging voor Auteursrecht)

Zwaan, Marcel de Groot recht, Klein onrecht? (2022, Bremer en De Zwaan)

 

Repertoirecatalogi en online partituren van:

Boosey & Hawkes
Wise Music Classical
Schott Music
Faber Music

Foto cover: © 2017 Andrew Rice, South Africa, Unsplash

Back to Top