Wenen loopt niet, het danst. Met dank aan de walsen van vader en zoon Strauß

Ieder jaar, al sinds 1939, luiden we het nieuwe jaar in met een Nieuwjaarsconcert door de Wiener Philharmoniker gegeven in de Musikverein in Wenen. Sinds de oprichting van Eurovisie in 1954 hebben we er een routine van kunnen maken: langzaam ontwaken na een feestelijke Nieuwjaarsnacht met champagne en oliebollen, eerst met het Nieuwjaarsconcert en aansluitend skispringen in Garmisch-Partenkirchen. En uiteraard wordt het concert gevuld met muziek van de Weense componisten-familie Strauß, koningen van de wals. Een vanzelfsprekendheid waarbij we ons eigenlijk nooit afvragen hoe het zo gekomen is. En waarom eigenlijk vader en zoon Johann Strauß, soms oom Eduard er nog bij?

 

Het Habsburgse Rijk

Om de reikwijdte van de Weense walsen-koningen te kunnen zien zullen we terugmoeten naar de tijd waarin ze leefden. Johann Strauß senior werd geboren in 1804 in Wenen tijdens een roerige tijd. De Napoleontische oorlogen, voortgekomen uit de chaos van de Franse revolutie (1789) waren een opmaat voor een eeuw revolutie en oorlog. De kaart van Europa zag er compleet anders uit dan nu, de landen die er nu zijn bestonden toen niet of met heel andere grenzen dan we nu hebben. Dat had grote gevolgen voor het culturele leven: er bestond er geen nationaal af te bakenen cultuur. Het Habsburgse Oostenrijk was in heel centraal Europa de baas maar niet volgens een staatkundige organisatie, het was een multicultureel gebied dat werd geregeerd vanuit Wenen door een ancien régime dat in Frankrijk zojuist met succes was verdreven. Zo waren Hongarije en Bohemen landsstreken die een ethnische eenheid vormden binnen het keizerrijk Oostenrijk. Zowel de ethnische verscheidenheid als de permanente staat van opwinding waarin het continent zich bevond én een zwaartepunt rond hoofdstad Wenen zorgden voor een uniek muziekleven, al was het maar als afleiding voor de narigheid van alledag.

Strauß (1804-1849) groeide op en studeerde muziek in een stad bevolkt met componisten die in razend tempo naam hadden gemaakt. Beethoven vierde er zijn successen, Haydn woonde en werkte om de hoek, bij de Eszterházy’s in Eisenstadt. Franz Schubert (1797-1828) verbleef er – enfin, een concertleven op torenhoog niveau voor niet alleen een oude elite maar ook een groeiende gegoede burgerij maakte geschiedenis. Strauß bleek een uitmuntende violist: op zijn 15e speelde hij al in het kwartet van Joseph Lanner, werd assistent-dirigent van diens dansorkest en al in 1825 trad hij met zijn eigen orkest op. Dat was voor Strauß het moment om met walsen aan de slag te gaan, een stijl die hij bij Lanner – de aartsvader van de Weense wals – had geleerd. Maar dat was ook het jaar waarin Johann Strauß junior (1825-1899) het levenslicht zag. Hij was zijn vader ver de baas als componist en musicus. Hij zou een fenomenale collectie individuele walsen schrijven waarvan een groot deel wereldfaam geniet: An der schönen blauen Donau, Wiener Blut en Wein, Weib und Gesang. Maar er was meer in Wenen dat ook Strauß jr. zou beïnvloeden: het muziekleven in de herbergen, koffiehuizen en Bierstuben. In de tweede helft van zijn leven zou zoon Strauß zich bezig houden met muziektheater, met opéra comique. Gelijk een Offenbach in Parijs nam hij daarin het leven van de adel en de bourgeois op de hak. Die Fledermaus en Der Zigeunerbaron zijn daar prachtige voorbeelden van.

 

Volkstümliche Musik

Zo rond de jaren van de Franse Revolutie groeide de belangstelling voor volksmuziek. Deze term werd gemunt door de Duitse filosoof en wetenschapper Johann Gottfried Herder. Beethoven raakte hierdoor in 1818 geïnspireerd om de Schottische Lieder Op. 108 te orkestreren. Herder’s verwijzingen naar Ossian, de Schotse bard waaraan de oorsprong van de volksmuziek werd toegewezen lokten zelfs Mendelssohn naar die contreien. In Wenen was er daardoor een warme belangstelling voor Volkstümliche muziek, niet te verwarren met de commerciële Duitse Schlager uit onze tijd waaraan André Rieu zijn walsen heeft gekoppeld.

 

Het-Schrammel-Quartet-met-Johann-en-Josef-Schrammel-en-Anton-Strohmayer

Het Schrammel Quartet met Johann en Josef Schrammel en Anton Strohmayer

 

Sinds de jaren 1860 waren de broers Johann en Joseph Schrammel actief met een eigen kwintet. Ook zij waren aan het conservatorium als componist geschoold, maar doken aansluitend het amusementsleven in. Ze ontwikkelden een stijl die zich concentreert rond de typische Weense humor, meestal mild-burlesk maar als het moet ook scherp spottend. Kleinkunst zou je het kunnen noemen. Hun invloed op de inmiddels al wat oudere Johann Strauß jr. was enorm. Terug te horen zijn de Hongaarse en Boheemse invloeden en lokale volkselementen in Weens dialect. Schrammelmuziek wordt tot op de dag van vandaag in de Weense kroegen gespeeld. Johann Schrammel schreef Wien bleibt Wien, hoewel dit aan Strauß jr. wordt gekoppeld.

In 1814 vond het Wener Congres plaats waar oorlogen werden beslecht en een eerste aanzet tot het moderne Europa gegeven. Legendarisch waren de woorden over de vorderingen: „Le congres? Il ne marche pas, il danse!’’ – het loopt niet, het danst. En zo werd de Weense wals een uiting van feestelijkheid in een roerige tijd. Het hele archief van de familie Strauß ligt opgeslagen bij de Wiener Philharmoniker en werd uitgeplozen en opnieuw uitgegeven door muziekwetenschapper Michael Rot. We danken het voortbestaan van onze Nieuwjaarsconcerten eraan.

© Willem Jan Keizer, 2021

Please follow and like us:
Pin Share
Back to Top